Koolstofvastlegging: een markt voor duurzaam bodemgebruik
19 juli 2022 - Het vastleggen van CO2 in de Gelderse bodem kan een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen. Land- en tuinbouwers spelen hierin een cruciale rol en kunnen tegelijk een extra inkomstenbron aanboren. Maar het is een complexe klimaatstrategie. Greenwashing ligt op de loer. En is er wel een werkelijk duurzame afzetmarkt te creëren? Het GEA-netwerk belicht de vele ins en outs van carbon farming en carbon credits.
Terwijl het stikstofdebat door Nederland raast, vond in juni een bijeenkomst plaats rond dat andere klimaatdoel-element: koolstof. We nodigden ons netwerk uit om mee te denken over het thema koolstofvastlegging en -verwaarding. De ontmoeting vond plaats in de historische boerderij De Woerdt (1853) in Ressen. Sprekers waren Teun Biemond en Lars Hillewaere. Biemond lichtte het werk van aESTI toe, een handelsplatform voor ecosysteem-diensten dat inzet op boeren eerlijk belonen voor hun duurzaamheidsprestaties. Hillewaere gaf een kijkje in de wereld van carbon farming – koolstofboeren – en bio-based bouwgewassen in Nederland, een project van LTO Bedrijven. De twee verhalen samen schetsten een beeld van haalbare idealen en een, nu nog, weerbarstige praktijk.
CO2-vastlegging is een belangrijke factor bij het halen van de klimaatdoelen, maar als instrument van ‘compensatie’ wordt het discutabel. Door carbon credits aan te schaffen beloon je een boer om CO2 vast te leggen. Zonder die beloning zullen boeren door de huidige consumptie gedreven markt (die nog steeds "veel voor weinig" wil en niet of nauwelijks beloont voor duurzame productie) daartoe minder worden gestimuleerd. Een verdienmodel waar boeren iets aan hebben is nodig. Maar wat we tegelijk niet willen is dat partijen met voldoende geld gewoon door kunnen gaan met uitstoten en dan wat credits kopen om zo toch te kunnen zeggen dat ze klimaatneutraal zijn. Dan heet het greenwashing. Launching customers die echt op duurzaamheid inzetten (en niet op compensatie) een belangrijke rol. Strategieën die meerdere vliegen in een klap slaan zijn nodig, voor ons allemaal. Inzetten op impact-rewarded koolstofvastlegging is zo’n strategie. Maar laten we bij het begin beginnen.
'Omdat de huidige markt van de boer goedkope producten vraagt, worden productiemethoden toegepast met een hoge emissie en lage vastlegging .'
Koolstof
De uitstoot van koolstofdioxide (CO2) is medeverantwoordelijk voor de klimaatveranderingen. Het element koolstof (C) is onderdeel van natuurlijke cycli. Als de natuur haar gang kan gaan wordt CO2 opgeslagen door oceanen, alle meerjarige gewassen (Above Ground Biomass of ABG) en, via het afval daarvan, door de bodem. Omdat de huidige markt van de boer goedkope producten vraagt, worden productiemethoden toegepast met een hoge emissie en lage vastlegging. Wat we met z’n allen aan CO2 uitstoten kan de natuur – door hoe wij nu omgaan met de bodem- niet meer in evenwicht brengen. Het teveel aan CO2 versterkt het broeikaseffect en de opwarming van de aarde. Om dit tegen te gaan is het essentieel dat we de uitstoot radicaal verminderen én de natuurlijke opname radicaal bevorderen.
Koolstofvastlegging
Planten en bomen vangen de CO2 uit de lucht voor hun groei en instandhouding (fotosynthese, ze eten als het ware CO2 uit de lucht). Het bodemleven leeft van dat plantaardige materiaal (wortels, afgevallen blad, reststromen, compost, etc.) en bestaat (net als alle leven boven de grond) voor een groot deel uit koolstof (ca. 50%). Het opslaan van koolstof is onderdeel van een levende ondergrondse kringloop. Veel maatregelen uit de wereld van natuurinclusief boeren beperken de CO2-uitstoot én zorgen er voor dat de bodem steeds meer CO2 gaat opslaan. Denk bijvoorbeeld aan het verruimen van het bouwplan, niet-kerende grondbewerking, groenbemesters en het jaarrond groen houden van de bodem (landbouw) of blijvend of kruidenrijk grasland, weidegang en ruige mest (melkveehouderij). Dergelijke maatregelen maken de bodem duurzaam gezonder, de lucht en het water schoner en het hele ecosysteem sterker. In de praktijk kost het boeren die hiertoe over willen gaan echter ook een investering die binnen huidige verdienmodellen niet of nauwelijks haalbaar is. Daar kan verandering in komen wanneer de koolstofvastlegging zelf ook een inkomstenbron is.
'De wereld van de carbon credits verkeert nog in “…een redelijke wild west fase” .'
Verwaarding van koolstofvastlegging
aESTI en zo’n twintig andere spelers op de Nederlandse markt (wereldwijd enkele tientallen) zijn al bezig om koolstofvastlegging in de bodem te verwaarden en vermarkten. Het handelsplatform aESTI gaat een stap verder en vermarkt ‘stapelbare ecosysteemdiensten’: een combinatie van duurzame bodemresultaten die impact hebben op klimaat, water en natuur. Koolstofvastlegging wordt gemeten, gecertificeerd en gewaardeerd. Bedrijven kunnen van boeren die CO2 in de bodem vastleggen carbon credits kopen om hun eigen uitstoot te compenseren en/of bij te dragen aan het vastleggen van meer CO2. Maar, zo benadrukten beide sprekers, de wereld van de carbon credits verkeert nog in “…een redelijke wild west fase” omdat de aanpak zowel bij meten, certificeren als verhandelen niet eenduidig is. Aesti draagt er bijvoorbeeld zorg voor dat certificaten na verkoop niet nogmaals kunnen worden verhandeld, maar deze best practice volgt niet iedereen.
Carbon credits
Eén carbon credit vertegenwoordigt een ton in de bodem vastgelegde CO2. Er bestaan twee soorten:
- Emission reduction carbon credits: hiermee kunnen bedrijven hun uitstoot vermindering certificeren; zij dragen nog steeds bij aan de opwarming van de aarde, maar minder dan in het verleden.
- Removal carbon credits: credits voor het daadwerkelijk uit de atmosfeer halen van een ton CO2 als duurzame vastlegging; hiermee gaan bedrijven de opwarming daadwerkelijk tegen.
Carbon credits zijn altijd gericht op verkoop aan een derde partij die haar uitstoot wil compenseren. Deze kopende partij kan ervoor kiezen om een projectuitvoerder te belonen voor emissiereductie of voor carbon removal (koolstofopslag).
'De vrijwillige markt werkt met eigen protocollen, die soms ook lokaal zijn ontwikkeld.'
Verplicht en vrijwillig
De markt voor carbon credits kent twee takken, een verplichte en een vrijwillige. De verplichte markt heeft haar oorsprong in het Kyoto-protocol. Dat stelt landen in staat om hun klimaatdoelen te bereiken door financiering van emissie-reducerende projecten, in eigen land of in ontwikkelingslanden. Deze gecertificeerde emissiereducties tellen mee om te voldoen aan de doelstellingen van Kyoto. Alleen al in Nederland moeten daar bijna 300 van de grootste bijdragers aan de opwarming van de aarde aan mee doen.
De vrijwillige markt loopt hier parallel aan: bedrijven, instanties, zelfs individuen kunnen hun uitstoot compenseren door carbon credits te kopen. Certificering in de vrijwillige markt kan via de Kyoto protocollen lopen, maar in de praktijk gebeurt dat niet. De vrijwillige markt werkt met eigen protocollen, die soms ook lokaal zijn ontwikkeld.
Protocollen: van mondiaal naar lokaal
Carbon credits variëren in prijs van 2 dollar tot 140 euro per credit. Omdat de protocollen voor het meten van vastgelegde CO2 niet eenduidig zijn, is het vaak onduidelijk wat je precies koopt. Protocollen van bekendere internationale organisaties als Verra (wereldmarktleider in de vrijwillige markt) of GoldStandard zijn niet werkbaar voor een Europees agrarisch gezinsbedrijf. Ze zijn te ingewikkeld en te duur, zodat ze de boer alleen maar geld kosten in plaat van iets opleveren. De gehanteerde protocollen zijn vaak practice based: tabellen voor resultaatberekening zijn opgesteld op basis van een bepaalde praktijk op een bepaalde plek. Maar zelfs waar sprake is van eenzelfde bodemsoort kunnen, doordat deze op verschillende manieren is bewerkt, grote verschillen in koolstofopname zijn ontstaan.
Een voorbeeld van de complexiteit: additionality is een veel gehanteerd criterium binnen deze protocollen. Het betekent dat alleen meetelt wat vanaf nu nieuw (en innovatief) wordt ondernomen om meer CO2 vast te leggen voor zover dat niet wordt ondernomen als er geen carbon credits worden verkocht. Dergelijke criteria houden echter geen rekening met alles wat al gedaan wordt op het gebied van koolstofvastlegging. De boer die daar nu mee begint zal een groot verschil met voorheen registreren, maar de boer die 10 jaar geleden al koolstof vastlegde, door bijv. een vorm van natuurinclusief boeren toe te passen, kan de vastgelegde CO2 onder een dergelijk criterium niet verwaarden. Protocollen op basis van gemeten resultaten hebben daarom de voorkeur boven dergelijke complexe en minder betrouwbare protocollen.
'Het is noodzakelijk dat bij het uitwerken van protocollen en verdienmodellen de kwaliteit van de carbon credits voorop staat.'
Betrouwbaar meten
De kwaliteit van de metingen is van levensbelang voor de betrouwbaarheid van de carbon credits. En die betrouwbaarheid is van belang voor een goede prijs. Maar het meten zelf is moeilijk door de vele verschillende factoren die van invloed zijn op de bodem waardoor ook lokaal grote verschillen kunnen ontstaan. Gangbare praktijk is om via een vast patroon bodemmonsters te nemen, daarnaast worden hightech airborne en satelliet meetmethoden ontwikkeld om steeds nauwkeuriger te kunnen zijn.
Om de betrouwbaarheidsissues van de metingen op te vangen worden op dit moment nog ruime en niet officiële marges gehanteerd. Eén carbon credit vertegenwoordigt in principe één ton vastgelegde CO2, maar 10% van de carbon credits mag ook veel minder dan die ton vertegenwoordigen (tot 20% minder). Met dergelijke marges is het moeilijk een goed en betrouwbaar verdienmodel op te tuigen. Zeker als de inzet is om het grootste deel van de opbrengst bij de boer te krijgen. Om bij het voorbeeld van aESTI te blijven: daar is het doel 90% opbrengst voor de boer. Dat wordt nagestreefd door zelf een betrouwbare meetmethode te laten ontwikkelen en een risicobuffer te hanteren. Daarmee kan aESTI de kwaliteit van de credits garanderen.
Het is noodzakelijk dat bij het uitwerken van protocollen en verdienmodellen de kwaliteit van de carbon credits voorop staat. Criteria waar op gelet kan worden om kwaliteit te waarborgen zijn:
- Permanentie: het doel is om de CO2 zo lang mogelijk vast te leggen, 10 jaar, 20 jaar – in principe geldt hoe langer, hoe beter;
- Betrouwbare meetprocessen geënt op lokale omstandigheden optuigen;
- Removal credits het hoofddoel maken om daadwerkelijk het klimaat te verbeteren (af te koelen in plaats van de opwarming te vertragen);
- Greenwashing tegengaan;
- Bio-based bouwen: een verhaal apart.
Carbon farming is een verzamelnaam voor alle praktijken waarmee een boer gericht kan werken aan koolstofopslag. Naast op een natuurinclusieve manier land- en tuinbouw te bedrijven is er nog een optie om meer CO2 vast te leggen: gewassen verbouwen die uit zichzelf veel meer CO2 opslaan. Een goed voorbeeld daarvan is olifantsgras. Tijdens de GEA-bijeenkomst deed Lars Hillewaere uitgebreid verslag van zijn ervaring hiermee.
(Tekst loopt door onder de afbeelding)
'In die bio-based bouwtoepassingen is er sprake van langdurige vastlegging van koolstof, wat in aanmerking kan komen voor een carbon credit.'
Olifantsgras (miscanthus x giganteus, ook wel gewoon “miscanthus” genoemd), is een meerjarig, snelgroeiend gewas dat na aanplant 25 jaar lang een betrouwbaar rendement oplevert en in bodem en gewas samen tot wel 30 ton CO2 per hectare per jaar vastlegt, wat vele malen meer is dan bijvoorbeeld voedselgewassen. Het gras kan worden ingezet als biobrandstof of als grondstof voor bio-plastics en bio-based bouwproducten, zoals Grasfalt (een bio-asfalt geproduceerd door Miscancell in Arnhem). In die bio-based bouwtoepassingen is er sprake van langdurige vastlegging van koolstof, wat in aanmerking kan komen voor een carbon credit. Gepaard met de hoge koolstofopslag in de bodem bij dit soort teelten kunnen carbon credits hier een substantiële extra bron van inkomsten betekenen voor de teler.
Deze toepassingen maken de impact van deze vorm van carbon farming nog veel groter dan wat ermee vastgelegd wordt in de bodem. Het helpt andere sectoren, in het bijzonder de bouwsector, in hun ontwikkeling van maatregelen om klimaatdoelen te halen. Tegelijk levert het een bijdrage aan de biodiversiteit omdat het gewas lang blijft staan en weinig landbewerking nodig heeft. Bodemleven kan welig tieren in een veld miscanthus en het bovengrondse leven (van insecten tot reeën) maakt dankbaar gebruik van de beschutting die het hoge gras biedt. Vanwege de vele toepassingen is er ook een degelijk verdienmodel aan dit soort vezelgewassen te koppelen en dat los van de opbrengsten van carbon credits voor de koolstofvastlegging.
(Tekst loopt door onder de afbeelding)
Er wordt wel gewezen op de gevaren van monocultuur – zo lang eenzelfde gewas op eenzelfde plek laten staan kan leiden tot extra gevoeligheid voor ziekten en plagen – maar Hillewaere stelde daarover dat het niet in ons voordeel is om het halve land vol te zetten met vezelgewassen voor de bouw. Het doel is om deze teelten op te nemen in de mix van opties die boeren tot hun beschikking hebben. Hillewaere gaf het voorbeeld van een boer die voor 10% bio-based bouwgewassen teelt en voor 90% voedsel verbouwt, waarbij dat laatste met natuurinclusieve maatregelen die ook de CO2-vastlegging bevorderen. Als geheel scoort een boerenbedrijf dat zo werkt zowel op het gebied van vermindering van eigen uitstoot als op het gebied van koolstofvastlegging en kan voor dat laatste middels de carbon credits worden beloond. Dat is waar ‘impact-rewarded’ voor staat.
Op naar best practices
Carbon credits zijn al een integraal onderdeel van de internationale wereld van de klimaatdoelen. Niettemin is er nog veel werk te doen om de koolstofvastlegging die eraan ten grondslag ligt -en de verdienmodellen- betrouwbaar en duurzaam rendabel te maken. Een combinatie van duurzaam bodembeheer (natuurinclusief of biodynamisch boeren) en bio-based bouwgewassen biedt uitgelezen kansen. Voor de bodem is beide gezond aangezien beide decennialang een positieve invloed op de bodem hebben (permanentie). Een of meer percelen olifantsgras kunnen op meerdere manieren voor nieuwe inkomsten zorgen en leveren tegelijk een waardevolle, duurzame bijdrage aan CO2-removal. Daarnaast sluit het verbouwen van zulke gewassen aan bij verduurzaming en het halen van klimaatdoelen in andere sectoren, zoals de bouw en, in breder perspectief, de circulaire economie.
Wat is er nodig?
Het gesprek dat na de presentaties van Biemond en Hillewaere op gang kwam, leverde een aantal heel duidelijke punten op om per direct werk van te maken:
- Beleid voor het betrouwbaar maken van de certificering van carbon credits in de vrijwillige markt;
- De overheid kan de koolstofvastlegging een enorme boost geven door launching customer te worden;
- De beloning voor koolstofvastlegging (of breder: ecosysteemdiensten) zo inrichten dat 90% van de opbrengst bij de boer terecht komt en dit op basis van het uitgangspunt “impact-rewarded” (i.t.t. criteria als additionality).
Eerst en vooral zijn er overheden, land- en tuinbouworganisaties, handelsplatformen en boeren nodig die dit samen oppakken en gaan doen. Koolstofvastlegging is geen simpel trucje om de klimaatdoelen dichterbij te brengen, of een middel om aan greenwashing te gaan doen, zoveel is duidelijk. Wel is het een klimaatstrategie die op meerdere fronten kansen biedt om een echt duurzame impact op de gezondheid van de bodem en de atmosfeer te realiseren. Gekoppeld aan een degelijk verdienmodel en uitgevoerd met oog voor de lange termijn en kwaliteit worden milieu, water, landschap en leefbaarheid hier allemaal beter van.
Voor contact met de sprekers of met de GEA-programmaregisseur voor Landbouw & grondgebruik:
Teun Biemond teun@aesti-impact.com
Lars Hilleware lhillewaere@ltobedrijven.nl
Mirjam Arends m.arends@geldersenergieakkoord.nl